De man die tegen de storm in schreef: hoe één fotograaf de waanzin van ons tijdperk vastlegde.

Cartoon van een man die in een rood busje zit te schrijven in de regen, terwijl een boze politieagent buiten vraagt waarom hij een foto heeft gemaakt in de Beekstraat 34; op de achtergrond verkiezingsborden van NCTV en Forum voor Democratie, drones en een voetbalveldje.

Het regent pijpenstelen boven het verlaten parkeerterrein. In een beslagen busje, geparkeerd naast een meer dat door de herfstwind wordt opgeruwd, zit Ad Nuis. Een thermoskan koffie naast zich, een schrift op schoot. Buiten is de wereld in rep en roer, verkiezingen, oorlog, angst, slogans. Binnen heerst stilte. Alleen het getik van de regen en de pen die over papier glijdt. “Ik had even genoeg van het nieuws,” schrijft hij. “Of beter: van alle leugens en propaganda.”

Die zin vormt de ruggengraat van zijn column NCTV verkiezingstheater, een stuk dat – ondanks of juist dankzij zijn dwarse toon – viral ging. In een tijd waarin iedereen schreeuwt, fluistert Nuis. Zijn stem is niet die van de politicus, niet die van de opiniemaker, maar die van de mens die midden in de storm probeert te begrijpen wat echt is en wat niet.

Het land van de NCTV.

In zijn column schildert hij Nederland als een toneelstuk waarin nog maar twee partijen meespelen: de NCTV en Forum voor Democratie. “Meer smaken zijn er niet,” schrijft hij met bijtende ironie. Links, rechts, het doet er niet meer toe. Alles lijkt één en dezelfde voorstelling te zijn. “Het land is al jaren overgenomen door de Europese Unie en de NAVO,” zegt hij. “Onze ongekozen premier is slechts uitvoerder van een groter script.”

Het is een harde, bijna cynische diagnose, maar onder die cynische toon schuilt iets anders: verdriet. Verdriet over een land dat volgens hem zijn open debat, zijn nieuwsgierigheid, zijn humor kwijt is geraakt. Want alles, van verkiezingen tot virus, van klimaat tot oorlog, wordt volgens hem ingekapseld in een verhaallijn die angst voedt. “Na het virus en het klimaat weer een onzichtbare vijand,” schrijft hij, “die angst moet inboezemen.”

En daar, tussen de regels, gloort de essentie van Nuis’ schrijverschap: hij probeert niet de wereld te redden, maar haar te begrijpen door haar op te schrijven.

De mantelzorger met de camera.

Toch is Nuis geen beroepsklager. “Ik ben een matige schrijver, een matige columnist, een goede fotograaf, een goede kok, maar vooral een hele goede mantelzorger,” zegt hij zelf. Die zin, op papier zo eenvoudig, verraadt een levenshouding. Terwijl het land zich verliest in meningen, koos hij voor iets kleiners, iets werkelijkers: zorgen.

Zijn dagen zijn gevuld met het begeleiden van zijn moeder, met koken, met gesprekken over vroeger. Tussen die verantwoordelijkheden door schrijft hij. Soms in de nacht, soms in zijn busje, altijd met dezelfde kalme stem. “Ik ben trots op mezelf,” zegt hij. En dat klinkt niet als arrogantie, maar als een zeldzaam moment van zelferkenning in een tijd waarin zelf twijfel de standaard is.

Fotografie, zijn eerste liefde, heeft hij tijdelijk vaarwel gezegd. Toch blijft het beeldend denken in hem actief. Als hij schrijft over drones die “meer dan vogels door de lucht vliegen”, zie je ze meteen voor je: met ducttape aan elkaar geplakte symbolen van angst en absurditeit.

De grens tussen redelijkheid en waanzin.

In zijn boek in-wording, voorlopig getiteld De Grens, beschrijft Nuis de eerste maanden van de coronacrisis. Het is geen woedend pamflet, maar een kroniek van verwarring. Hij herinnert zich hoe hij als fotograaf langs de Belgisch-Nederlandse grens fietste, terwijl overal linten en borden verschenen waar ooit openheid was. Een man bokst tegen een verkeersbord “tot bloedens toe”. Een ander vertelt hem fluisterend over nachtelijke smokkel, drugs, en Arabisch gesmoes.

Het zijn miniaturen van een samenleving die zichzelf kwijt is. Iedereen heeft angst, niemand weet meer waarvoor precies. “Iedere knop is je vijand,” noteert hij. Een oudere man rijdt in zijn scootmobiel dwars door een ruit. Iemand anders koopt karren vol pindakaas omdat hij gelezen heeft dat het helpt tegen corona. “Stress en irrationaliteit gaan op termijn misschien nog wel meer slachtoffers maken dan het virus zelf,” schrijft Nuis.

Het is observatie zonder oordeel, de blik van een fotograaf, niet van een activist. Hij beschrijft, legt vast, laat de lezer zelf concluderen.

De fotograaf die verdacht werd.

Een van de meest schrijnende passages in zijn tekst speelt zich af in Lokeren. Nuis is daar om foto’s te maken van grensplaatsen voor zijn rubriek in De Standaard. Een vrouw met zonnebril stapt op hem af: “Kunt u zich identificeren?” Een motoragent schreeuwt: “Waarom hebt gij een foto getrokken in de Beekstraat 34?”

De absurditeit van het moment is bijna komisch, ware het niet dat het zo confronterend is. Een fotograaf, gewapend met niets meer dan een camera, wordt behandeld als verdachte. Zijn antwoord is droog: “Meneer, kunt u de anderhalve meter respecteren? Ik ben 61 jaar en val in de risicogroep.” De agent begrijpt de ironie niet.

Later zoekt Nuis de bewuste Beekstraat op via Google Earth. Het blijkt een weiland met twee voetbaldoeltjes. Geen militair geheim, geen staatsgevaarlijk object, slechts een veldje waar kinderen ooit hebben gespeeld. “Al jaren fotografeer ik overal ter wereld voetbalveldjes,” zegt hij. En zo eindigt de scène: met een weiland, twee doeltjes en een fotograaf die zijn menselijkheid behoudt, zelfs als de wereld om hem heen het kwijt lijkt te zijn.

Een schrijver die bleef lachen.

Wat Nuis uniek maakt, is zijn vermogen om ondanks alles te blijven lachen. “Ik heb mij voorgenomen erover te blijven berichten en er tegelijkertijd nog meer en nog harder om te lachen,” schrijft hij. Cynisme wordt bij hem nooit bitterheid; het is zijn overlevingsstrategie.

Hij weet dat de wereld te groot is om te begrijpen, te chaotisch om te beheersen. En dus richt hij zijn lens op het kleine: de gehaktbal die nog maar één keer per week gegeten mag worden, de buurman die tegen verkeersborden bokst, de zoon die een boek schrijft over de dood van zijn moeder en de geboorte van zijn kleindochter Lea.

Daar, in die details, schuilt een soort wijsheid. Een erkenning dat het leven zich niet laat vatten in beleid of ideologie, maar in de glimlach van een kind, de geur van regen op asfalt, het geluid van een oude man die moppert dat de wereld gek is geworden.

De kracht van het kleine.

“Je moet blijven dromen,” zegt hij ergens. En dat doet hij. Van een reis door Rusland met een grootbeeldcamera, van portretten van mensen die nog weten hoe het is om echt te leven, van een wereld waar humor en nieuwsgierigheid sterker zijn dan angst.

Die droom is geen vlucht, maar verzet. Niet met spandoeken of leuzen, maar met verhalen, beelden en warmte. In een tijd waarin iedereen gelijk wil hebben, durft Nuis gewoon mens te zijn.

Epiloog: de grens in onszelf.

Misschien is dat de ware grens waar De Grens over gaat: niet die tussen Nederland en België, of tussen vrijheid en controle, maar die tussen redelijkheid en hysterie, tussen angst en vertrouwen, tussen onszelf en de ander.

Wanneer de regen eindelijk ophoudt, klapt Ad Nuis zijn schrift dicht. Hij schenkt nog een kop koffie in en kijkt naar het water. De wereld buiten is nog even verward als toen hij begon te schrijven. Maar in zijn busje, tussen koffiedampen en kladbladen, heerst een vrede die geen regering kan voorschrijven.

“Uiteindelijk,” zegt hij, “gaat de politiek niet het verschil maken. Dat moeten we zelf doen. Ieder voor zich.”

En misschien, heel misschien, is dat de meest hoopvolle zin van allemaal.■

Bron: De andere krant.

Cartoon van een man die in een rood busje zit te schrijven in de regen, terwijl een boze politieagent buiten vraagt waarom hij een foto heeft gemaakt in de Beekstraat 34; op de achtergrond verkiezingsborden van NCTV en Forum voor Democratie, drones en een voetbalveldje.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *