Het woord viel bijna terloops, alsof het de normaalste zaak van de wereld was. “Andersdenkende.” De presentatrice van het actualiteitenprogramma Nieuwsuur sprak het uit terwijl zij een reportage inleidde over vrijheid van meningsuiting op universiteiten. Het klonk neutraal, bijna objectief, maar wie beter luisterde, hoorde iets anders. Het was niet zomaar een beschrijving van mensen met een andere mening. Het klonk als een stempel. Een etiket. Een kleine afscheidsbrief van het vrije debat. Want wie andersdenkend is, staat blijkbaar buiten de norm. Buiten de veilige consensus van de talkshowtafel, waar opiniemakers, deskundigen en politici elkaar in hoog tempo bevragen, maar zelden hun eigen overtuigingen ter discussie stellen. Wie andersdenkend is, is niet zomaar iemand met een afwijkend standpunt. Nee, hij of zij behoort tot de ander. En daar begint het probleem.
De stille verschuiving van debat naar etiketten.
Het lijkt een detail, dat woord. Maar in een tijd waarin sociale media al jaren elk meningsverschil uitvergroten tot een stammenstrijd, is taal nooit onschuldig.
Als Nieuwsuur, nota bene een programma van de publieke omroep, betaald door álle Nederlanders, spreekt over “andersdenkenden”, zegt het eigenlijk: wij staan hier, aan de kant van het redelijke, het verstandige, het verlichte. En daar, aan de overkant, staan zij. De mensen met een andere mening. Mensen die afwijken, dwarsliggen, misschien zelfs gevaarlijk zijn.
Het gesprek in Nieuwsuur draaide om de vraag of er op Nederlandse universiteiten nog ruimte is voor debat. Aanleiding was de moord op de Amerikaanse conservatieve spreker Charlie Kirk, die tijdens een debat werd doodgeschoten. In de VS was hij een symbool van polarisatie, maar vooral iemand die geloofde dat zelfs de scherpste meningen een plek verdienen in het openbare gesprek.
“Wat Charlie Kirk deed op Amerikaanse universiteiten kan in Nederland al niet meer,” zei Geert Waling, historicus en columnist. Hij schetste hoe in ons land de ruimte voor onwelgevallige meningen steeds kleiner wordt. Niet omdat de overheid ze direct verbiedt, maar omdat universiteiten, activisten en soms ook studenten zelf besluiten dat bepaalde stemmen niet meer welkom zijn. Uit angst voor onrust. Of reputatieschade. Of omdat men vindt dat sommige ideeën simpelweg té fout zijn om gehoord te worden. En precies hier sluipt het dedain* binnen. De impliciete boodschap: sommige meningen zijn zo verkeerd dat ze geen weerwoord verdienen.
*Wat is dedain? Dedain is een Frans leenwoord dat letterlijk “minachting” of “neerkijken op” betekent. Het gaat om een houding waarbij iemand zich duidelijk verheven voelt boven een ander. Dedain klinkt door in toon, taal of houding: iemand spreekt of handelt alsof zijn standpunt vanzelfsprekend superieur is en dat van de ander eigenlijk geen serieuze overweging verdient. In het publieke debat kan dedain subtiel werken, bijvoorbeeld wanneer mensen of ideeën worden weggezet met etiketten als andersdenkend, zonder dat hun argumenten inhoudelijk worden besproken. Het gevolg is vaak polarisatie: de dialoog stopt, en er blijft een wij-zij-denken over.
De echo van de universiteit: Wie mag er nog spreken?
Tijdens de uitzending passeerden tal van voorbeelden. Israëlische sprekers die na 7 oktober niet meer welkom waren op universiteiten. Ministers en generaals die vanwege bedreigingen hun lezingen moesten afzeggen. Politici die werden weggehoond. Het zijn incidenten die samen een patroon vormen: instellingen die voorzichtiger worden, bestuurders die risico’s vermijden, een academische cultuur waarin het debat niet langer het hart is van de universiteit, maar een activiteit die zorgvuldig moet worden afgewogen tegen reputatie en veiligheid.
En natuurlijk: niemand pleit voor dreiging of intimidatie. Niemand wil dat universiteiten slagvelden worden van extremisten. Maar de vraag is of je door het weren van controversiële stemmen werkelijk een veiligere samenleving creëert – of juist een samenleving waarin de onderhuidse woede alleen maar groeit. Zoals Waling in Nieuwsuur zei: “Als mensen jarenlang nooit kritiek horen, denken ze ineens: ‘Dit is de duivel zelf’, zodra iemand een afwijkend geluid laat horen.”
De ironie van het open debat.
Opvallend is dat studenten zelf vaak wél zeggen dat ze voor open debat zijn. In de reportage van Nieuwsuur klonk het eensgezind: “Op de universiteit moet alles gezegd kunnen worden.” Maar tegelijkertijd, zeiden anderen, moet er een grens zijn. Racistische uitspraken? Haatzaaien? Dat hoeft niet. En zo ontstaat een glijdende schaal. Want waar ligt de grens tussen een mening die verkeerd is en een mening die verboden moet worden? Tussen kwetsend en gevaarlijk? Tussen radicaal en crimineel? Het probleem is dat die grens steeds vaker wordt getrokken door degene die de microfoon in handen heeft. Of het nu een activist is die een spreker weg protesteert, of een redacteur die besluit welke gasten in de studio verschijnen.
En hier keert het woord andersdenkende terug. Want wie bepaalt eigenlijk wat “anders” is? In een gezonde democratie zijn we allemaal andersdenkenden. Het is het verschil van inzicht dat vooruitgang mogelijk maakt. Maar in de praktijk lijkt er een soort morele hiërarchie te ontstaan: sommige meningen zijn welkom in de arena van het debat, andere worden bij voorbaat verdacht gemaakt.
De paradox van tolerantie.
Het gesprek in Nieuwsuur legde onbedoeld een pijnlijke paradox bloot. Aan de ene kant willen we een tolerante samenleving zijn, waar iedereen zichzelf kan zijn, waar minderheden worden beschermd en discriminatie geen plek krijgt. Maar juist die wens om tolerant te zijn, leidt soms tot intolerantie tegenover mensen met onwelgevallige meningen. Het is het beroemde dilemma van de filosoof Karl Popper**: een samenleving die onbeperkt tolerant is, kan uiteindelijk worden vernietigd door degenen die intolerantie prediken.
**Wie was Karl Popper? Karl Popper (1902-1994) was een Oostenrijkse filosoof, bekend om zijn werk over wetenschap en democratie. Hij stelde dat echte wetenschap alleen bestaat als theorieën weerlegbaar zijn: een idee moet getest en eventueel verworpen kunnen worden. In zijn boek The Open Society and Its Enemies (1945) waarschuwde Popper voor totalitaire ideologieën en introduceerde hij de paradox van tolerantie: Een samenleving die onbeperkt tolerant is, loopt het risico ten onder te gaan aan intolerante krachten. Volgens Popper moet een vrije samenleving tolerant zijn, maar zich wél mogen verdedigen tegen ideologieën die vrijheid willen vernietigen.
Toch is de oplossing niet om dan maar iedereen het zwijgen op te leggen die buiten de consensus valt. Want wie bepaalt wanneer een mening onschadelijk is en wanneer gevaarlijk? Vandaag wordt een conservatieve spreker geweerd, morgen misschien een klimaatactivist, overmorgen een schrijver die te kritisch is over het beleid in Den Haag.
Als voorbeeld wil ik wijzen naar David Icke.
David Icke geweerd: een zaak van preventieve censuur?
In november 2022 werd David Icke, uitgesproken criticus van overheidsbeleid en pleitbezorger van vrede, geweerd uit Nederland en daarmee uit alle Schengenlanden en Australië. Reden: een uitnodiging om 20 minuten te spreken op een vreedzame demonstratie in Amsterdam tegen oorlog en vóór eenheid. Zonder ook maar één woord te hebben uitgesproken, legden de autoriteiten hem een verbod op, later verlengd tot minstens 2025, op basis van vermeende ‘dreiging voor de openbare orde’ uit eerdere uitspraken. Opvallend: de demonstratie was georganiseerd door een Joodse vriend en gericht op vrede, niet op haat. Toch werd zelfs het afspelen van Icke’s videoboodschap op een latere demo geblokkeerd door de burgemeester van Amsterdam. Toen activist Mordechai Krispijn de tekst wilde voorlezen, schakelde de politie de microfoon uit. Krispijn las door, wat de boodschap versterkte. Icke noemt het een farce: een verbod zonder juridische basis, ingegeven door angst voor zijn oproep tot vreedzame non-compliance. Zijn zaak roept vragen op over vrijheid van meningsuiting en het recht op vreedzaam protest.
Vrijheid van meningsuiting betekent immers pas iets als ze geldt voor meningen die we verafschuwen. Anders is het geen vrijheid, maar instemming.
De rol van de media: Scheidsrechter of speler?
En hier komt de publieke omroep in beeld. Nieuwsuur presenteert zichzelf graag als neutrale scheidsrechter in het maatschappelijk debat. Feiten boven meningen, analyse boven emotie. Maar taal verraadt altijd iets. Wie spreekt over “andersdenkenden”, zet zichzelf automatisch neer als de norm. Als de maatstaf waartegen anderen worden afgemeten.
Het is een subtiel dedain*, maar het werkt door. Het creëert een wij-zij-denken dat precies het tegenovergestelde doet van wat journalistiek zou moeten doen: nieuwsgierigheid wekken naar de motieven van de ander.
Journalistiek zou de ramen moeten openzetten, frisse lucht binnenlaten, ruimte scheppen voor botsende ideeën. Niet om elke mening gelijk te geven, maar om ze te onderzoeken, te bevragen, te begrijpen. Want alleen wie de ander begrijpt, kan hem ook bestrijden met argumenten in plaats van met etiketten.
Wat is dedain?
— Frits Corpelijn (@FCorpelijn) September 16, 2025
Dedain is een Frans leenwoord dat letterlijk “minachting” of “neerkijken op” betekent. Het gaat om een houding waarbij iemand zich duidelijk verheven voelt boven een ander. Meer zien? [https://t.co/xtbnogKox6] https://t.co/7mKd3d4hWk
De verharding van het publieke gesprek.
Het debat in Nieuwsuur raakte ook aan een bredere ontwikkeling: de verharding van het publieke gesprek. Op sociale media buitelen de extreme meningen over elkaar heen. Politici worden uitgemaakt voor landverraders of fascisten, afhankelijk van wie je volgt. Nuance verdwijnt in de algoritmes die vooral woede en verontwaardiging belonen.
En in die context wordt het steeds moeilijker om simpelweg van mening te verschillen. Tegenwoordig moet elke discussie een strijd zijn tussen goed en kwaad, tussen redelijkheid en waanzin, tussen wij en zij. Het gevolg: mensen trekken zich terug in hun eigen bubbel, omringd door gelijkgestemden, waar hun ideeën nooit serieus worden uitgedaagd. Tot iemand van buiten die bubbel verschijnt – en dan volgt geen debat meer, maar een explosie.
De angst voor chaos.
Universiteiten, media, politici, allemaal lijken ze te worstelen met dezelfde angst: wat als het uit de hand loopt? Wat als een spreker woede oproept, als een betoging ontspoort, als reputaties worden beschadigd? Die angst is begrijpelijk. Maar een samenleving die controverse koste wat kost wil vermijden, verliest iets essentieels. Democratie is immers per definitie rommelig. Het is het bestuur van meningsverschil, van conflict, van botsende visies op wat goed is voor het land.
Zodra we dat vergeten, zodra we meningsverschillen zien als gevaarlijk in plaats van als noodzakelijk, glijden we af naar een cultuur waarin stilte wordt verward met vrede.
Een spiegel voor de publieke omroep.
Misschien is dat wel de les van die ene term, “andersdenkende”. Het laat zien hoe subtiel maar diep het wij-zij-denken inmiddels in ons taalgebruik is geslopen. De publieke omroep, betaald door iedereen, zou juist gevoelig moeten zijn voor zulke signalen. Zou zich bewust moeten zijn van haar eigen positie in het debat. Niet boven de partijen, maar middenin de samenleving, waar verschillen bestaan en botsen en soms pijn doen. Dat betekent niet dat elke mening even verstandig is. Niet dat feiten en leugens dezelfde behandeling verdienen. Maar het betekent wél dat journalistiek begint met luisteren, niet met etiketten plakken.
De laatste vraag.
Aan het einde van de Nieuwsuur-uitzending zei Walling: “We moeten het lijntje openhouden.” Het was bijna een smeekbede. Want zonder gesprek rest alleen geschreeuw. Misschien is dat de grootste uitdaging voor de komende jaren. Niet het bestrijden van nepnieuws, niet het beschermen van academische vrijheid, niet eens het tegengaan van polarisatie. Maar iets kleiners, iets moeilijkers: het lef om te praten met mensen die we verafschuwen.
Zonder dedain*. Zonder etiketten. Zonder het gemak van het woord andersdenkende.
Want misschien, heel misschien, zijn we dat allemaal. ■

Een helder betoog dat kan helpen niet bang te zijn voor het geven van je mening over welk onderwerp dan ook. En inderdaad Popper heeft gelijk gekregen zoals onder andere bleek uit de opstand destijds bij de ontmanteling van de DDR.
Inderdaad, de DDR toont dat vrijheid van meningsuiting onmisbaar is.
Juist door openlijk te spreken blijven we weerbaar en vrij.