Bron: Café Weltschmerz
Het Nederlandse migratiedebat kookt. De toon is verhit, de standpunten verharden, de framing versmalt. In dat lawaai klinkt een afwijkende stem: IFS‑therapeut en yogadocent Judith Zeeman. In een uitgebreid gesprek met Mordechaï Krispijn bij Café Weltschmerz ontleedt zij niet alleen wat er misgaat, maar vooral hoe het misgaat. Niet de vraag of “links” of “rechts” gelijk heeft, staat volgens haar centraal, maar de logica van de wedstrijd zelf. We worden, zegt ze, de tribunes opgejaagd om naar een tennismatch te kijken die geen winnaars kent, terwijl de echte spelregels elders worden geschreven. Dit is geen pleidooi voor naïviteit of wegkijken. Zeeman bagatelliseert de schokkende misdaad die het recente publieke gesprek mede heeft aangejaagd niet. Ze wil juist de escalerende dynamiek haarfijn onderzoeken, en wie zulke gebeurtenissen in het politieke en publicitaire circuit teweegbrengen. Want wie het frame accepteert, verliest het zicht op de laag die, volgens haar, het conflict regisseert.
1) De lont in het kruitvat.
Aanleiding voor de recente escalatie is een gruwelijke moordzaak, in het publieke gesprek aangeduid als “het verhaal Lisa”. In de Tweede Kamer ontspoort daarover een fel debat: Gideon van Meijeren schermt met statistieken over straatgeweld en asielzoekers, terwijl de verantwoordelijke minister juist femicidecijfers aanhaalt en benadrukt dat de meeste dodelijke slachtoffers door bekenden of partners om het leven worden gebracht. Tussendoor woedt een postercampagne, “wij eisen de nacht terug”, die in Zeemans lezing geen toevallige uiting is, maar een bewust gekozen provocatie die bedoeld is om een harde reflex op te roepen.
In Zeemans analyse legt deze episode het mechanisme bloot waarmee het migratiedebat steeds opnieuw ontploft: statistische pingpong tussen selecties van feiten, taal die verharden moet, en beelden die kampvorming afdwingen. Het effect: de massa volgt de rally, terwijl de context verdwijnt. Met elke tik terug over het net stijgt de spanning.
2) “Het is een mannenprobleem”, maar anders dan u denkt.
Opvallend in Zeemans redenering is haar omdraaiing van een omstreden claim uit de campagnesfeer: ja, “mannen” staan centraal, maar niet als cultureel stempel op de autochtone bevolking, wél als sociologisch feit in de onnatuurlijke samenstelling van de migratiestroom. In echte noodsituaties neem je je gezin mee, redeneert ze. De huidige instroom van overwegend jonge, alleenstaande mannen is daarmee op zijn minst asymmetrisch, en volgens haar indicatief voor sturing.
Die instroom, gecombineerd met jeugdige leeftijd, statusloosheid en gebrek aan lokale bedding, maakt een kruitvat. Juist daarom verzet Zeeman zich tegen ontmenselijkende taal. Wanneer een minister de dader “een beest” noemt, ziet zij twee gevaren: het vervreemdt mensen van hun eigen morele kompas én het vergroot de kans op symmetrische ontmenselijking, een glijbaan richting polarisatie die ze koste wat kost wil vermijden. Verantwoordelijkheid en menswaardigheid, benadrukt ze, zijn geen tegenpolen.
3) Trauma als blinde vlek.
Wat volgens Zeeman structureel ontbreekt in de beleidslogica is traumabewustzijn. In haar praktijk ziet zij hoe jonge mannen, vaak als “levensverzekering” door families vooruit gestuurd, confrontaties met armoede, geweld, verlies en afwijzing meedragen. In Nederlandse AZC’s stuiten ze vervolgens op een samenleving die hen op afstand houdt en op welvaart die onbereikbaar lijkt. Het gevoel nergens bij te horen, in de cruciale levensfase waarin bij‑de‑groep-horen identiteitsbepalend is, kan naar binnen slaan (depressie, wanhoop) of naar buiten (overcompensatie, agressie).
Zeeman zegt dit niet om misdaad te vergoelijken. Integendeel: ze wil veiligheid vergroten door die psychische realiteit in beleid te betrekken. Zolang het debat alleen schuift tussen “statistische schuld” en “statistische relativering”, blijven oorzaken onbesproken en oplossingen cosmetisch.
4) De onzichtbare vierde speler.
Wie wint er aan escalatie? Niet de “linkerkant” of de “rechterkant”, stelt Zeeman, maar een anonieme financiële bovenlaag, een “vierde positie”, die beide polen versterkt om de samenleving bestuurbaar verdeeld te houden. Links kan, doorgeduwd tot uiterste consequentie, ontaarden in communisme; rechts, in onbegrensd kapitalisme. Waar de twee versmelten, ontstaat volgens haar een toestand waarin staat en grootbedrijf in elkaar grijpen: het fascisme als structuurtrek, niet als historische slogan.
In die lezing passen NGO’s die maatschappelijke agenda’s masseren, passen crises (oorlog, pandemie) die angstgolven creëren, en past de druk richting digitale valuta en totalere financiële controle. Het sleutelbegrip is “vrijwillige medewerking”: als angst hoog genoeg oploopt, vragen burgers zélf om maatregelen die hun bewegingsruimte inperken. Wie dáár niet tegenin durft te gaan, speelt onbedoeld mee in het scenario.
5) De Nederlandse draad: van VOC tot vandaag.
Zeemans historische lijn begint thuis. De VOC en de Amsterdamse Wisselbank markeren in haar vertelling het begin van een financiële abstrahering waarin speculatie en winstafroming loskomen van reële waarde. Later dwingt het Marshallplan Europese samenwerking af, legt een dollardominantie vast en ontstaat een institutionele gelaagdheid (EU, VN, regio’s) waarin burgers zich machteloos voelen. Niet omdat instellingen per definitie slecht zijn, maar omdat democratische inspraak verdunt als eigendomsrechten verschralen. “Democratie is eigendomsrecht,” vat Zeeman het samen: zonder eigendom—van huis tot baan—heb je weinig stem.
In samenhang daarmee benoemt ze de Nederlandse coronaprotesten als zeldzaam moment van parlementair en maatschappelijk tegenwicht: geen reden tot triomf, maar een knipoog van de geschiedenis, alsof het land dat aan de wieg stond van financialisering nu ook een tegenbeweging kan articuleren.
6) Feminisme, hypotheek en inflatie: een controversiële kettingreactie.
In een prikkelend intermezzo verbindt Zeeman de tweede feministische golf aan de financiële architectuur van huishoudens. Haar these:* het culturele duwtje om vrouwen massaal buitenshuis te laten werken verdubbelde de kredietcapaciteit van gezinnen; daardoor stegen huizenprijzen en hypotheken; banken profiteerden structureel. Wat aan de buitenkant leek op maatschappelijke bevrijding, werkte in de economische onderstroom als schuldenmotor.
*Uitleg van haar these. Zeeman betoogt dat de tweede feministische golf niet alleen sociale emancipatie bracht, maar ook een economische bijwerking die vaak onderbelicht blijft. Door vrouwen massaal buitenshuis te laten werken, verdubbelde de kredietcapaciteit van huishoudens. Banken konden hogere hypotheken verstrekken, waardoor huizenprijzen stegen en schulden toenamen. Het ideaal van bevrijding werd zo, onbedoeld, een structurele motor voor financiële afhankelijkheid en winstmaximalisatie in het bankwezen.
Ze contrasteert die these* met publieke gesprekken (onder meer met Jan Roos en Marlies Dekkers) en stelt dat winstmaximalisatie in anonieme kapitaalstructuren op den duur botst met kwaliteit, van producten, arbeid, en opvoeding. Niet om individuele keuzes te veroordelen, zegt ze, maar om het systeemdenken te ontsluiten: zodra externe aandeelhouders los van arbeid en gemeenschap de maat zetten, kantelt het kompas.
7) Van de vierde naar de vijfde positie: coöperatie
Zeemans alternatief is coöperatie, haar “vijfde positie”. Waar het totalitaire project centraliseert, decentraliseert coöperatie; waar financiële systemen eigendom concentreren, verdeelt coöperatie juist eigendom en zeggenschap. In zo’n model “huur” je je baan niet langer, maar koop je die, in de zin dat werkenden mede‑eigenaar worden en stemrecht koppelen aan betrokkenheid. Externe speculatie verliest greep; interne waardecreatie en samenwerking bepalen koers. Zeeman droomt hardop van rentevrije banken die investeren zónder eigendom op te eisen, zodat ondernemingen kunnen groeien zónder hun ziel te verkwanselen.
Voor wie dit utopisch klinkt, plaatst ze de keuze nadrukkelijk pragmatisch: coöperatie is geen soft alternatief, maar het spiegelbeeld van de centraliserende logica waartegen de samenleving zich wil wapenen. Het is institutionele de‑escalatie.
8) Integratie is geen assimilatie.
Terug naar migratie. Zeeman maakt een scherp onderscheid tussen aanpassen aan regels en worden alsof. Ze verwijst naar ervaringen van geadopteerden: als je zegt “ik zie je kleur niet”, ontken je een deel van iemands identiteit. Voor nieuwkomers geldt dat net zo: je kunt de wet respecteren, de taal leren, werken, bijdragen—zonder te verdampen in een fictie dat afkomst er niet toe doet. Assimilatie als ideaal noemt ze onrealistisch en ontkennend.
In het gesprek bedoelt Judith Zeeman met “Integratie is geen assimilatie” dat:
- Integratie: je past je aan aan de regels, wetten en sociale omgangsvormen van het land waar je woont. Je leert de taal, respecteert de rechtsstaat en draagt bij aan de samenleving.
- Assimilatie: je wist je oorspronkelijke identiteit uit en doet alsof je volledig iemand anders bent, alsof je culturele wortels, afkomst en eigenheid niet meer bestaan.Zeeman stelt dat assimilatie niet alleen onrealistisch is, maar ook schadelijk: het ontkent een deel van iemands identiteit en creëert psychische spanning. Haar punt: nieuwkomers kunnen prima integreren zonder hun culturele achtergrond te verliezen.
Die erkenning leidt naar een beladen woord: remigratie. Niet als scheldwoord of als wegjagen, benadrukt Zeeman, maar als waardige optie: terugkeren omdat er werkelijk iets is om naar terug te keren. En precies daar schuurt het, want de landen van herkomst zijn vaak economisch uitgehold. Wie remigratie serieus wil nemen, moet dus coöperatieve structuren helpen opbouwen daar, zodat terugkeer geen eufemisme is voor achterstelling, maar een pad van perspectief.
9) Ondernemers als brug: hier én daar.
Zeemans voorstel is concreet: als zóveel Nederlandse ondernemers overwegen naar het buitenland te gaan, richt de blik dan op regio’s van waaruit mensen hierheen komen. Neem hen mee in ondernemerschap, start coöperaties ter plekke, bouw lokale ketens die waarde in de gemeenschap houden. Zo ontstaat een cirkel: wie wil blijven, doet dat met integriteit; wie wil terugkeren, doet dat met toekomst. De winst? Minder druk op opvang, minder voedingsbodem voor frustratie, meer gedeelde waardigheid.
10) Veiligheid via initiatie, niet via isolatie.
Wat doen we intussen hier? Zeeman is ondubbelzinnig: de grenzen mogen dicht, daar “hebben we geen discussie over”, maar de jongemannen die er nú zijn, zijn niet weg met spuug of brandstichting. Dat is de snelste route naar de rassenrellen waar de provocaties op lijken aan te sturen. Haar alternatief: initiatie. Geen mystiek ritueel, maar begeleide inwijding in volwassenheid: mentorschap, verantwoordelijkheid, emotionele geletterdheid, groepsdynamiek.
Als voorbeelden wijst ze op methodieken zoals het Compassion Prison Project, waar in gevangenissen juist de “moeilijkste” groepen via gestructureerde bijeenkomsten leren voelen, hechten en helen. Het doel is veiligheid door transformatie, niet door symboolmaatregelen. Een avondklok voor mannen, als ooit geopperd idee in het debat, wijst ze af als totalitaire verschuiving die de echte problemen maskeert.
11) Politiek zonder schijnbewegingen.
Wat betekent dit voor politici? Zeeman formuleert het als een verantwoordelijkheidsopdracht:
- Stap uit de tenniswedstrijd van links tegen rechts;
- Ontmasker de laag die beide kampen voedt;
- Prikkel niet de onderbuik met “open doel”-retoriek;
- Werk aan tastbare tegen‑instituties (coöperaties, rentevrije financiering) die de samenleving weerbaar maken.
Wie in de Kamer alleen frames bespeelt, vergroot volgens haar de kans op “vrijwillige medewerking” aan centraliserende oplossingen, precies het doel van de vierde positie. Wie verbindt, benoemt beide polen als slachtoffers van hetzelfde mechanisme en biedt alternatieven die partijgrenzen overstijgen.
12) Karma als onderstroom: van indruk naar omkering.
Onder Zeemans maatschappijanalyse ligt een yogafilosofische laag. Elk handelen laat een afdruk (samskara) na; die drijft verlangens en patronen (vasana) aan, individueel én collectief. Eeuwen van uitbuiting en schuld hebben sporen getrokken, in families, in landen, in instellingen. Die afdrukken verdwijnen niet met een “beleidscyclus”; ze vragen omkering. Waar het ego grijpt en opstapelt, vraagt een volwassen samenleving om dienstbaarheid en commons, een cultuur van samen dragen.
Dat klinkt verheven, maar heeft praktische implicaties: beleid dat de‑escalatie beoogt, moet tweezijdig zijn. Het beschermt burgers hier zonder nieuwkomers tot karikaturen te reduceren; het biedt veiligheid nu en perspectief straks; het vergroot eigenaarschap dichtbij en waarde creatie elders. In die balans, zegt Zeeman, lost karma zich niet in één klap op, maar verandert de richting.
13) Taal die bouwt.
De taal die we kiezen, bouwt of breekt. Wie spreekt over “beesten”, sluit deuren. Wie verantwoordelijkheid koppelt aan menswaardigheid, houdt ruimte voor recht én herstel. Dat is geen weekhartigheid, maar een veiligheidsstrategie op lange termijn. Het voorkomt de symmetrische escalatie waarop provocatieve campagnes mikken en houdt de samenleving moreel coherent, een randvoorwaarde voor elk effectief veiligheidsbeleid.
14) Wat blijft er over als de rook optrekt?
Aan het eind van het gesprek blijft een reeks spannende tegenstellingen staan, die Zeeman niet uit de weg gaat:
- Grenzen dicht, én zorg voor de mensen die er al zijn;
- Veiligheid bewaken, én taal bewaken;
- Historische schuld erkennen, én hedendaagse verantwoordelijkheid nemen;
- Politiek voeren, én uit het frame stappen;
- Economie bedrijven, én eigenaarschap delen.
In die spanningsvelden ligt volgens haar de volwassen route. Niet door te kiezen voor het één ten koste van het ander, maar door de tegenstribbelende waarheden tegelijk vast te houden en op institutioneel niveau om te zetten in coöperatieve structuren.
15) Een oproep tot nuchtere moed.
Zeemans betoog vraagt moed, politiek, maatschappelijk, persoonlijk. Politiek, om het publieke frame open te breken. Maatschappelijk, om initiatie en mentorschap niet langer aan vrijwilligers en idealisten over te laten, maar structureel te maken. Persoonlijk, om eigen reflexen te herkennen en te temmen: woede als brandstof, niet als stuur; angst als signaal, niet als bevel.
De winst? Een samenleving die minder manipuleerbaar is, weerbaarder tegen angstgolven en rijker aan lokale eigenaarschap. Dat is geen technocratische ingreep, maar een culturele omkering, van consumptie naar dienstbaarheid, van centralisatie naar coöperatie, van “over elkaar praten” naar “met elkaar bouwen”.
16) De essentie in één adem.
Samengevat: het migratiedebat de‑escaleren kan alleen als we de schijnwedstrijd weigeren. Erken de asymmetrische instroom en de psychische realiteit van trauma. Weerleg ontmenselijking, wees streng op daden, zacht op mensen. Bouw coöperaties hier én daar. Maak remigratie een waardige optie. Beveilig de straat met initiatie, niet met symboolmaatregelen. Verleg de strijd van de tribunes naar de spelregels.
Slotzin.
Als we blijven vechten in een wedstrijd die door anderen is bedacht, verliezen we allemaal. Het echte spel begint pas wanneer we de bal neerleggen en samen het veld opnieuw ontwerpen.
Bron: Café Weltschmerz
Hoe kunnen we het migratie debat deescaleren? | Judith Zeeman | Mordechaï Krispijn
