Op de tafel liggen broden met een korst als gegraveerd leer. Naast de kruim van spelt schittert een donker brood: “zwarte emmer,” zegt hij, terwijl zijn hand over de gloed strijkt. In een paar zinnen vat hij samen wat hem drijft: autonomie begint bij voedsel. En daarmee trekt Marcel van Silfhout, voormalig onderzoeksjournalist, nu boer-bakker-brouwer in één, de lezer een wereld in die ruikt naar mout, klinkt als een dorsmachine en prikt als een stellingname.
1. De man die uit de redactie stapte en het land in.
Marcel van Silfhout was jarenlang onderzoeksjournalist, met reportages voor onder meer Zembla en KRO Reporter. Hij speurde naar misstanden, legde belangen bloot, en raakte, zoals hij het vertelt, opgebrand door censuur, tunnelvisie en de frictie tussen redactionele nieuwsgierigheid en onzichtbare ketens van invloed. Hij stopte in 2016/2017. “Ik ben letterlijk met één hectare begonnen, in 2017,” zegt hij. Zijn laatste journalistieke verhaal ging over krekelsmeel, kweekvlees, 3D‑geprint fruit en “alle troep” die hij op zag komen; het trok hem van het scherm naar de akker.
Een reis naar Marokko werd kantelpunt en kompas tegelijk. Hij zag er akkers waar kunstmest en gewasbescherming simpelweg onbetaalbaar waren, en producten die daardoor, zegt hij, “puur natuur” smaakten. Het klinkt als nostalgie, maar Van Silfhout organiseert het als strategie: terug naar ambacht, korte keten, bodemleven voorop. Niet terug in tijd, wel terug naar maat. “Autonomie begint bij voedsel,” zegt hij. Verlies je voedselsoevereiniteit, dan verlies je meer dan een brood.
Op de akker, vertelt hij, werd hij weer gelukkig. De akker is nu geen hobbyperceel: “We zitten inmiddels boven de 100 hectare, met achttien soorten granen.” Het land is deels gepacht, deels in samenwerking met boeren; het zaad is, waar kan, van eigen oogst, de bakkerij is van de keten zelf. Onbespoten. Bodemgezondheid boven opbrengstmaximalisatie. “Ik ben begonnen met wederopbouw,” zegt hij over die eerste hectare achter de ploeg.
2. Een graanketen heruitvinden (met kaarten, molens en mensen)
Wie brood wil bakken van eigen graan, moet de onzichtbare fabriek herbouwen. Drogen. Schonen. Pellen. Mouten. Malen. Bakken. Brouwen. “De capaciteit in Nederland om je granen te drogen, te schonen, te pellen: bijna allemaal verdwenen,” somt Van Silfhout op. Waar vroeger elke streek een molen had, staat vandaag vaak alleen nog het monument. Hij tekende een kaart van plekken waar het nog wél kan: Winterwijk om te mouten, een pelplek voor spelt en emmer, negen molens in het netwerk, acht bakkers, vier brouwers (met Stadsbrouwerij Wageningen als stoutmoedige partner), 34 boeren, plus schaapherders voor het beheer van het cultuurlandschap. Een mozaïek dat samen een keten is.
Het is geen romantiek, maar logistiek. Mouten kan pas vanaf 30 ton van één ras; voor kleinschalige teelt is dat een barrière. “We leven in een plofwereld,” zegt hij, plofkoe, plofbrood, plofgraan, en de infrastructuur is mee geëxplodeerd, niet mee gedifferentieerd. Daarom bouwt hij de keten als systeem: “Van grond tot mond.” Een eigen bakkerij bleek bovendien de missing link: productfeedback en ketenregie komen dan letterlijk uit de oven terug.
Dat het ambacht kwetsbaar is, benadrukt hij met een harde constatering: minder dan tien procent van het Nederlandse brood wordt nog ambachtelijk gebakken; banket zelfs maar vijf procent. Tegen die trend in nam hij een pand in de Arnhemse Stefstraat in gebruik, pal naast de biologische slager. “Kindvriendelijk, open”, en vooral vol zicht op het meel dat het bakhuis binnenkomt en als brood de straat weer op gaat.
3. Zwarte emmer, troshaver en een gouden medaille.
Het smakelijkste bewijs voor zijn stelling is vloeibaar: bier. Met rogge van eigen teelt, onbespoten, maakte hij samen met Stadsbrouwerij Wageningen een roggebier dat, aldus Van Silfhout, bij de Brussels Beer Challenge goud won in de zwaarste categorie onder de 7%, middenin lockdownjaar 2020, toen de prijsuitreiking niet in het Brusselse beursgebouw kon plaatsvinden. Later volgde zilver voor een Veluwse variant met kruiden en akkerbloemen, en bij hun eigen tap werd het roggebier twee keer uitgeroepen tot beste roggesoort. “Het ligt aan de passie van de brouwers,” nuanceert hij, “maar óók aan die granen… en dat het onbespoten is.”
Terwijl hij over de tafel buigt, gaat het van zwarte emmer naar bruine emmer (“bakkers en brouwers in Duitsland zijn er dol op”), via spelt naar einkorn (“het oudste graan; zat al in de maag van Ötzi”). De troshaver, met één zaadje zaaien, een tros oogsten, geeft hem aanleiding tot een vergelijking die knipoogt naar koersgrafieken, maar hij blijft met zijn voeten in de aarde: opbrengst is meer dan kilo’s; het is smaak, gezondheid en landschap.
In de vitrine wint het brood terrein; in het veld wint de natuur mee. Hij laat foto’s zien van akkers met klaprozen en korenbloemen, van velden waar wintergranen “al hoog staan in het voorjaar,” en waar de veldleeuwerik weer terugkomt. Het is, zegt hij, de “herstel van de commons”: coöperatief, regionaal, met molenaars, bakkers, brouwers, herders, en klanten die de keten niet consumeren maar mede‑dragen.
4. Geld voor graan (en andersom): gran(de)len en een stichting.
Herbouwen kost geld en tijd. Bankfinanciering past zelden op ecologische transities die in jaren, niet in kwartalen, renderen. Van Silfhout startte daarom een vorm van aandeel‑donatie (“graandelen”) en richtte een stichting administratiekantoor op voor “grootgaandehouders”, investeerders die meer inleggen en een directe band krijgen met akkers en oven. “Ik zou willen dat ik er een beter Nederlands woord voor had dan sharefunding,” lacht hij. Er zijn inmiddels ruim 1700 graandelen à circa honderd euro uitgegeven; donateurs ontvangen een pakket met brood, bier of pasta. “Geen markt,” benadrukt hij. “Het zijn donaties. Maar wel met reële waarde voor de donateur.”
Het model groeide trager dan gehoopt, de notarisakte kwam pas op 13 juli, “toen iedereen net op vakantie ging”, maar het staat en het werkt. 2024/2025 moest het jaar worden waarin de productie van 200 ton graan, een viervoud van een jaar met 70% misoogst, de bakkerij van constante aanvoer voorziet en zeven tot tien bakkers in de regio kunnen meedraaien. De ambitie is groter: via franchise/licentie andere steden van “graangeluk” voorzien en het netwerk van molens, mouterijen en brouwketels uitbreiden.
5. Journalist blijft journalist (ook met aarde onder de nagels)
Wie Van Silfhout aan het woord laat over brood, krijgt onvermijdelijk zijn journalist mee. In 1999 werkte hij in het voormalig Joegoslavië als geaccrediteerd verslaggever voor de NAVO‑troepen. Hij beschrijft hoe hij de polarisatie in de regio zag, de propaganda aan alle kanten, de partijdigheid die zich op straat vertaalde in omkeringen van slachtoffer en dader. De intocht na bombardementen, de afwezigheid van blauwhelmen, de plunderingen na vluchtende colonnes, het zijn beelden die hem vormden en zijn latere scepsis tegenover officiële verhalen voedden.
Bij Zembla dook hij in 2003 in de achtergronden van de Irakoorlog. In Amerikaanse bronnen vond hij, zegt hij, de lijnen van neoconservatieve machtspolitiek die mikte op lange hegemonie. Die ‘klamme hand op de geschiedenis’ werd voor hem later een thema: van Operation Paperclip (het overzetten van Duitse wetenschappers na WOII) tot de Bank for International Settlements (BIS) in Basel, die volgens hem (met verwijzing naar literatuur die hij noemt) financiële continuïteit faciliteerde over oorlogen heen. Het zijn betogen met scherpe randen; Van Silfhout brengt ze als analyse en pleidooi: “We hebben nieuwe onderzoeksjournalistiek nodig. En nieuwe wetenschap. Dingen moeten opnieuw onderzocht.”
De onderzoeksreflex liet hem ook in de coronaperiode niet los. Hij vertelt hoe hij in 2020/2021 twee keer zijn LinkedIn‑account verloor na kritische posts, hoe hij bij alternatieve kanalen aanschoof toen redacties de deur dicht lieten, en hoe hij zijn ergernis over “wappie” als stopwoord niet kon maskeren. Dat hij later in de studio’s van Blackbox, De Nieuwe Wereld en andere platforms opdook, was voor hem geen partijkeuze maar een podium om de vragen te blijven stellen die hij te belangrijk vond om te laten liggen.
6. Hidden history, de Rode Huis‑top en de schaduwen van Straatsburg.
Van Silfhout gaat ver in zijn historische verbanden. In zijn jarenlange research voor een non‑fictieboek, een project dat door diefstal van laptop en harde schijf strandde, stuitte hij op literatuur over het ‘Rode Huis’ in Straatsburg, waar op 10 augustus 1944, zo luidt de these, industriëlen en nazi‑kopstukken overlegden over economische continuïteit na de oorlog. In zijn lezing markeert die bijeenkomst een mentaliteitslijn: macht en kapitaal reorganiseren zich, ideologische vlaggen wisselen, maar structuren blijven. Hij verwijst naar biografieën, opsommingen van naoorlogse functies, en de manier waarop kennis, patenten en personeel van het Derde Rijk in de VS en elders opnieuw werden ingezet.
Het zijn beweringen die hij niet als slotstuk presenteert, maar als uitnodiging tot onderzoek. Hij citeert titels en namen, maar benadrukt vooral de lacune: “Hidden history” die, stelt hij, aan de basis ligt van een Europa dat technocratischer is geworden dan democratisch. Niet omdat burgers dat vroegen, maar omdat infrastructuren en instituties hun eigen logica volgden. In dat licht wordt zijn pleidooi voor lokaal en regionaal eten ook politiek: het is de schaal waarop burgers grip hebben, op brood, bier, en besluitvorming.
7. Gaza, Jeruzalem en de muur: een reis die bleef schuren.
In 2019 reisde Van Silfhout met zijn dochter naar Jeruzalem en de Westelijke Jordaanoever. De foto’s die hij toont, zijn vol graffiti ,“Make hummus not walls” op een betonnen wand in Bethlehem, Banksy‑achtige silhouetten. Hij beschrijft checkpoints, de sfeer van scheiding, en een Palestijnse chauffeur die op kwartierafstand van Jeruzalem woonde maar er in veertig jaar “geen voet in mocht zetten.” De Klaagmuur noemt hij, de Marokkaanse wijk die ervoor moest wijken. “Beklemmend,” vat hij zijn gevoel samen.
Zijn latere uitspraken over Gaza en Israël zijn fel. Hij zegt te begrijpen dat onschuldige levens aan alle kanten tellen, en dat juist dat besef hem doet botsen met vrienden die achter hard militair optreden blijven staan. Hij schuurt tegen thema’s die ontbranden: lobby’s, internationale verhoudingen, de inzet van technologie. Maar hij keert steeds terug naar dezelfde vraag: wat doet dit met het menselijk? “Dit holt de ziel uit,” zegt hij, wanneer hij spreekt over beelden die hij niet meer los krijgt.
8. Den Haag, Brussel en het raamwerk van een frame.
Op verschillende momenten stond Van Silfhout zelf tussen demonstranten. In Brussel, januari 2022, zag hij een veld vol families, muziek, kartonnen borden, en ineens, aan de rand, groepen in zwart met capuchons, gevolgd door traangas en waterkanon. In zijn lezing werd de massa “vreedzaam,” het narratief “gewelddadig.” Dat patroon meent hij te herkennen in latere incidenten, waaronder een demonstratie in Den Haag die ontspoorde; beelden van een brandende politieauto, speculaties over werkelijke toedracht, de rol van groepen als Antifa of “Romeo’s.” Van Silfhout stelt vragen; hij wijst naar observaties en tijdstippen, niet naar veroordelingen. Voor hem is de kern journalistiek: uitzoeken wát er gebeurt als de camera uitzoomt.
9. De wolf op de heide, de schaapherder op het draad.
Terug op de Veluwezoom, waar zijn akkers liggen, loopt een andere controverse rond: de wolf. Voor Van Silfhout is het geen abstract debat. Zijn keten bouwt mede op schaapherders: begrazing op heide en randgebieden is onderdeel van de kringloop met roggeteelt en vaste stalmest. “Met de wolf zoals het nu gaat, kan dat op veel plekken niet meer,” zegt hij. Hij vertelt over roedels en springende wolven, foto’s uit Zweden, en pleit voor beheer dat boeren en herders beschermt. Niet omdat natuur plaats moet maken, maar omdat landschap geen reservaat is: het is, historisch en praktisch, een “boerencultuurlandschap.”
10. De archeologie van een brood: van Jamnaja tot Witte Watermolen.
Van Silfhout leest veel en graaft graag, ook in de tijd. Hij schetst lijnen vanaf de Jamnaja‑cultuur, via klokbekers, de grafheuvels op de Veluwe, tot de Romeinse grens langs de Rijn. De rode draad? Granen en ambachten als dragers van cultuur. Hij houdt een boek op over verdwenen voedselsoorten en wijst dan naar zijn “herintroducties”: oude rassen zoals Veluwse rogge, einkorn en emmer die via zadenbanken en bakkers weer op de tafel belandden. In Oosterbeek malen ze graan in de 550‑jarige Witte Watermolen, het brood met de brug erop (“Rosander Zelsbrood,” in zijn woorden) is een smaakbare kaart van de omgeving.
De estafette van zaad naar smaak vraagt om discipline. Onbespoten telen betekent onkruid wieden. Oude rassen hebben een kleinere korrel, dus minder opbrengst per hectare. Drogen en schonen zijn arbeidsintensief. Maar, zegt hij, het levert iets op dat de supermarkt niet verkoopt: terroir. De akkers zijn biodiverser, de smaken dieper, het landschap levendiger. Hij laat foto’s zien van de “zwarte emmer” in het veld, van rogge “manshoog” naast een bezoeker, van wintergranen waar de veldleeuwerik nestelt. De akker is productie én habitat.
11. Van stikstof naar structuur: 300.000 hectare agro‑ecologie.
Wie met Van Silfhout praat, belandt vanzelf bij beleid. Niet bij slogans, wel bij schema’s. Samen met partners rekende hij aan een scenario waarin 300.000 hectare in Nederland, ruwweg een kwart van de akkerbouw‑/graslandmix, agro‑ecologisch wordt bewerkt: granen zonder kunstmest en gif als ruggengraat, kruidenrijk grasland ernaast, vaste mest als bemesting, en een feestapel (koe, varken, kip) die als kringloopmotor werkt in plaats van volumedoel. Stikstofjuridica schuiven dan de coulissen in; systeemrendement komt terug in de spotlights: bodemkwaliteit, waterberging, biodiversiteit, smaak.
Hij tempert de haast: niet halveren “vandaag op morgen,” want dan zakt de akkerbouw door het ijs. Wél restaureren: naar landschap als productielichaam dat tegen een stootje kan. Ecosysteemdiensten kunnen daar een rol in spelen, publieke middelen voor publieke baten, mits de meting en de macht niet opnieuw bij anonieme kapitaalstromen terechtkomen. “Reële economie,” herhaalt hij: bakker, brouwer, herder, molenaar, boer, en klant, die elkaar kennen.
12. Een bakkerij als venster op de keten.
In de bakkerij is het ritme dagvers. S’morgens stokbroden met tarwe van eigen land. Pasta in rekken. Een banketlijn die niet in percentages, maar in mensen wordt gemeten. “Minder dan tien procent van het brood in Nederland is ambachtelijk,” zegt hij, en banket is “vijf procent.” Het verklaart zijn drang om ook de winkel als verhaal te gebruiken: een kaart aan de muur, straks met stickers voor boer, molen, brouwer. Geen marketing, wel context: wie ziet waar het meel vandaan komt, proeft anders, en betaalt met minder bezwaar voor arbeid en ambacht.
Bakker Matthijs tilt een gigantisch brood op. Achter hem hangt de topografische schets van Oosterbeek/Renkum/Benekom, akkers liggen als polstreepjes over het landschap. Het “kortste broodpad van Nederland,” noemt Van Silfhout het: van akker naar molen, van molen naar bakker, van bakker naar straat, en soms via de brouwketel terug naar akker, als bostel weer bodem wordt. Circulair is hier geen powerpoint, maar kruim en korst.
13. Prijzen, patronen en het ongemak van erkenning.
De gouden medaille uit Brussel gaf glans, maar ook een contrast. “Ik was laatst in een restaurant,” vertelt hij. “Daar stond niet ons bier op de kaart, maar wel een concurrent, ‘lokaal’ genoemd, zonder lokale granen.” Hij klinkt niet rancuneus, wel strijdvaardig. Lokale ketens botsen op inkoopdeals, prijsafspraken en de reflex om “ambachtelijk” te labelen wat industrieel is. In moutland bijvoorbeeld is 30 ton de minimale batch; wie kleiner begint, begint met een handicap. Toch ziet hij beweging: brouwers die weer zelf mouten, bakkers die naar koren en kaf, letterlijk, komen kijken.
Erkenning komt soms uit onverwachte hoek. De Vereniging Nederlands Cultuurlandschap reikte hem een Gouden Mispel uit, voor herstel van ambacht en landschap. De regionale pers doet verslag van bierprijzen en oogstfeesten. En op minder voorspelbare podia krijgt hij ruimte voor lange lijnen: van mediamacht naar macht over media, van oude graansoorten naar nieuwe ketens, van “verbouwing van Nederland” naar het verbouwen van Nederland.
14. De prijs van vragen: een laptop, twee dossiers en een waarschuwing.
Het meest persoonlijke deel van zijn verhaal vertelt hij schoorvoetend. In 2018 werd zijn laptop met externe harde schijf gestolen; daarop stonden jaren research voor een non‑fictieboek over nucleaire netwerken en naoorlogse continuïteit. Hij vermoedt, kan niet bewijzen, dat het geen toevallig diefstal was. Een gesprek met een Britse bron eindigde met een zin die bleef hangen: “I’m telling you as a friend: stop that book.” Het project ging in de la, de la raakte kwijt, en pas later kwam er ruimte voor rouw, en relativering. “Ik ga er niet meer op graven,” zegt hij, “maar ik blijf wel pleiten voor wie dat wél kan: goed onderzoek, goed gefinancierd.”
Diezelfde waakzaamheid klinkt wanneer hij het “Demmink‑dossier” aanstipt: een moeras waarin journalisten in Nederland “op stuk liepen.” Hij noemt geen details, wel het mechaniek: giftigheid, psychische tol, een land dat klein is en waar lijnen snel persoonlijk worden. Voor hem is het nog een reden om zijn energie in brood te stoppen. Niet om te zwijgen, maar om door te ademen.
15. Oogstfeest en toekomst: tafel, tafellaken, tafellied.
Aan het einde van het gesprek schuift Van Silfhout het brood dichterbij. De kruim is open, de korst klinkt als hout als je er tegen tikt. “Zullen we samen een oogstfeest organiseren?” stelt hij voor, half serieus, half uitnodigend. Lange tafels aan de rand van een veld, een brouwsel waar de zomer in nagegist is, kinderen die tussen de rogge verdwijnen en met aren in hun haar terugkomen. Een oogstfeest als campagne en catechese: onderwijs in smaak, tastbare politiek, rekenkunde in kilogrammen en karrenvrachten.
De ambitie is concreet. Met 200 ton eigen graan en een bakkerij die draait, wil hij de eerste ring rond Arnhem van dagelijks brood voorzien. Met franchise of licentie kunnen andere steden volgen. De graandelen moeten de kapitaalpiek afvlakken die bij elk oogst‑ en investeringsseizoen hoort. Het symposium “Terug naar onze toekomst,” samen met geestverwanten, moet de denkketen aan de voedselketen knopen. En de velden zelf, wintergraan in febuari, troshaver in juni, blijven de meest overtuigende speech.
16. Regionale renaissance: waarom lokaal niet klein is.
Van Silfhout is geen romanticus die het internet wil uitzetten. Hij gebruikt het om kaarten te delen, filmpjes van de bakkerij te posten, vrijwilligers te werven voor de oogstdag. Maar zijn voorstel is radicaal in eenvoud: als 80% van ons eten binnen 100 kilometer zou komen, verschuift macht. Dan wordt “reële economie” weer zichtbaar; niet als spreadsheet, maar als straat. Dan worden boeren opnieuw landschapbeheerders, herders weer veldregisseurs, bakkers weer smaakmakers. Dan is brood geen “productcategorie,” maar een verhaal met de polder in de plot.
Dat vraagt om verlies te nemen op schaal en winst te pakken op waarde. Oude rassen geven minder kilo’s, maar meer karakter. Onbespoten teelt verhoogt het risico, maar vergroot het vertrouwen. Regionale samenwerking kost tijd, overleg, afstemming, mislukkingen, maar levert weerbaarheid. In tijden van geopolitieke verstoring, pandemieën en grondstoffenstress is dat geen luxe: het is verzekeringspremie.
17. De baksteen in de vijver: waarom één akker ertoe doet.
Er zijn vragen genoeg te stellen bij zijn analyses over geopolitiek, geschiedenis, instituties. Wie het niet met Van Silfhout eens is, kan hem scherp bevragen. Maar wie het brood proeft, begrijpt intuïtief wat hij bedoelt met “autonomie begint bij voedsel.” Eén hectare werd honderd; één roggeveld werd een keten met molens, bakkers, brouwers en herders. Eén oogstfeest kan een wijk aan het denken zetten. Eén bakkerij kan een straat laten ruiken dat tarwe niet uit een zak komt, maar uit grond die gisteren nog bewoog.
De ‘onderzoeksjournalist als boer’ is geen paradox maar een methode: hij onderzoekt door te bouwen. Hij polemiseert door te planten. En hij corrigeert, de wereld, zichzelf, door te kneden en te bakken. Wie wil weten of dit werkt, hoeft niet te wachten op een rapport. Ga naar de toonbank. Vraag om het brood met de brug erop. Breek het open. Luister naar de korst. Hoor je het verhaal? Dat is een keten die kraakt, en herstelt.
18. Tot slot: het brood als belofte.
Op die tafel met broden ligt ook een kaart. Er staan puntjes voor akkers, molens, brouwers. Iemand stelt voor om er stickers op te plakken zodat elke klant ziet waar zijn brood vandaag was. Het is kinderlijk en glashelder tegelijk: eten terugbrengen naar plekken, namen, mensen. Als het van dit land komt, denkt de klant, dan is dit land ook een beetje van mij. Niet als bezit, maar als betrokkenheid.
Elke korrel is geen punt, maar een belofte, een begin van een verhaal dat we samen schrijven, kneden en proeven..■
Bron: Jorn Luka – YouTube Marcel van Silfhout over macht, media en de manipulatie van ons voedsel | The Trueman Show #249
